Tegen welke ziektes beschermt de basisvaccinatie voor katten; hoe vaak moet je kat geënt worden en als je alleen wilt enten wanneer het nodig is, hoe bepaal je dat dan? Titeren kan hierbij helpen, doordat er dan op individueel niveau gekeken wordt welke vaccinaties de kat nodig heeft.

Welke vaccinaties geven we eigenlijk?

De basisvaccinatie voor de meeste katten bestaat uit een vaccinatie tegen kattenziekte (feline panleukopenie virus) en niesziekte (feline herpesvirus en feline calicivirus).

Niesziekte

De inenting tegen niesziekte is de vaccinatie die jaarlijks wordt herhaald en is een aandoening die we nog heel regelmatig voor zien komen in de dierenartsenpraktijk. Helaas beschermt het niesziektevaccin niet 100% tegen een infectie met niesziekte, maar we weten wel dat als het afweersysteem van de kat in aanraking komt met een verzwakte variant van deze virussen (wat we doen middels een vaccinatie) dat als de kat vervolgens ‘in het wild’ besmet wordt met deze virussen dat de symptomen van zo’n infectie vaak veel milder verlopen. Daarnaast is er ook minder kans dat er chronische niesziekte ontstaat, waarbij enkel nog ondersteunend kan worden behandeld, maar de kat niet meer volledig te genezen is; en is het zo dat als een kat gevaccineerd is tegen niesziekte, en hij wordt geïnfecteerd met de ‘wilde variant’ van één van deze virussen dat de kat korter en minder virus uitscheidt, waardoor hij ook minder besmettelijk is voor andere katten.

Kattenziekte

De inenting tegen kattenziekte wordt in het ‘standaard schema’ één keer in de drie jaar gegeven. De grote verschillen met het niesziekte (vaccin) is dat deze inenting een betere bescherming tegen kattenziekte biedt dan dat het niesziekte vaccin dat tegen niesziekte doet en dat kattenziekte regelmatig fataal verloopt als de kat hiermee wordt besmet. Als de beschermingsgraad van de kattenpopulatie hoog genoeg is, voorkomen we hiermee uitbraken van deze aandoening. Helaas is dat momenteel niet het geval en lezen we één tot twee per jaar in het nieuws dat er uitbraken van kattenziekte zijn in verschillende regio’s van Nederland, waarbij er vaak eerst een verdenking is van massavergiftiging van katten, maar na pathologisch onderzoek het bijna altijd om uitbraken van kattenziekte blijkt te gaan.

De inenting tegen kattenziekte wordt maar één keer in de drie jaar gegeven omdat we weten dat deze inenting minimaal drie jaar tegen kattenziekte beschermt, maar bij sommige katten is deze bescherming veel langer en soms zelfs levenslang aanwezig.
Aan de buitenkant van de kat kunnen we echter niet zien bij welke kat de bescherming tegen kattenziekte na drie jaar afloopt en bij welke kat de bescherming veel langer of mogelijk zelfs levenslang aanwezig blijft. En dan komen we uit bij het onderdeel ‘vaccineren op maat’ en de titerbepaling.

Titeren

Met een titerbepaling wordt met één druppel bloed bekeken of er nog voldoende antistoffen aanwezig zijn tegen het feline panleukopenie virus, feline calicivirus en feline herpesvirus. Als dit het geval is, dan hoeven we inderdaad niet opnieuw te vaccineren en is die kat nog steeds voldoende beschermd. We controleren dan, afhankelijk van de uitslag van de titerbepaling en van de levensomstandigheden van de kat, na 1 tot 3 jaar opnieuw of er nog voldoende bescherming tegen deze virussen aanwezig is. Je kunt hiermee bij katten (zeker als ze na 20 weken leeftijd nog goed gevaccineerd zijn) vaak meerdere vaccinaties uitsparen. Als de bescherming onvoldoende is tegen één of meerdere aandoeningen, dan adviseren we uiteraard wel om opnieuw te vaccineren om ziekte bij de individuele kat en uitbraken in de populatie te voorkomen.

De titerbepaling is dus geen vervanging van de vaccinatie, maar bekijkt op individueel niveau welke vaccinaties de kat nodig heeft, waardoor we geen overbodige vaccinaties geven en dus een antwoord kunnen geven op de vragen ‘welke kat moeten we wanneer en waarmee vaccineren? En is het nodig om de kat levenslang te vaccineren?’. Meer informatie hierover vind je ook op de website van VacciCheck.

Sanne van Aerts, dierenarts gezelschapsdieren