De levenskwaliteit van de huiskat (Felis catus) wordt voor een groot deel bepaald door zijn directe leefomgeving. Een kwalitatief goede leefomgeving bevat hoge zit/ligplaatsen, verstopplaatsen, krabpalen en de mogelijkheid om te spelen en te jagen. Katten zonder toegang tot buiten hebben een grotere kans op verveling en stress. Verrijking van de omgeving via geurstimuli wordt nog vaak over het hoofd gezien en dat is eigenlijk best bijzonder gezien de belangrijke rol van geuren in de leefomgeving van de kat (1).

De kat en zijn kattenkruid

Katten hebben een goed ontwikkeld reukorgaan en kunnen zowel geuren als feromonen waarnemen. Er zijn een aantal planten die een aantrekkende en stimulerende werking hebben op katten. De meest bekende is het kattenkruid (Nepeta cataria). Een groot deel van de huiskatten worden hier euforisch van. Maar niet alleen huiskatten, ook veel grote katten (met name die van de familie Pantherinae) reageren op een zeer kenmerkende manier op dit plantje (2,3). Het effect van kattenkruid lijkt voornamelijk via de geur te lopen en niet via de smaak.

De kenmerkende reactie van katten op kattenkruid gaat ongeveer zo: de kat snuffelt, likt en/of bijt in het kruid, daarna volgt vaak het kopschudden en soms kwijlt de kat. Vervolgens wordt er met de kop, wangen en kin langs het plantje gestreken. Veel katten gaan zelfs over de plant heen rollen waarbij ze soms trappelen met de achterpoten (2). De reactie op kattenkruid is niet seksueel, niet verslavend en niet schadelijk (5,6).

Niet alle katten vertonen een reactie op kattenkruid. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat ongeveer twee derde van de katten reageert (2,4,5). Er bestaan ook verschillen bij de grote katten: de meeste leeuwen, luipaarden en panters zijn gevoelig voor kattenkruid, maar tijgers reageren bijna nooit (2,6).

Figuur 1. Kat en kattenkruid

Wetenschappelijk onderzoek naar alternatieven voor kattenkruid

Aangezien niet alle katten reageren op kattenkruid is het interessant om te weten of er alternatieven zijn. Er zijn diverse alternatieven beschreven met een soortgelijk effect als kattenkruid maar wetenschappelijk bewijs ontbreekt veelal. Het effect van matatabi (familie van de kiwiplant) is  voor het eerst beschreven in 1906 in Japan (7). Andere mogelijke kandidaten zijn struikkamperfoelie, valeriaan en de wortels van de Acalypha indica (een kruid behorend tot de Wolfsklauw familie) (8).

De stof die de kenmerkende reactie oproept in kattenkruid is Nepetalactone (9). Er wordt gesuggereerd dat zowel matatabi, valeriaan en Acalypha indica ook stoffen bevatten die lijken op Nepetalactone maar wetenschappelijk bewijs hiervoor is schaars. Of een soortgelijke stof aanwezig is in de struikkamperfoelie is niet bekend.

Sebastiaan Bol en zijn team hebben mogelijke alternatieven voor kattenkruid getest en daarbij onderzocht of de reactie van katten op deze planten verklaard kan worden door aanwezigheid van Nepetalactone of gelijkende stoffen.

De studiepopulatie en het aangeboden materiaal

De studiepopulatie bestond uit 100 huiskatten in een asielsituatie (35 gecastreerde katers, 55 gecastreerde poezen en tien gecastreerde katten met onbekende sekse). Materiaal van vier planten werd tijdens afzonderlijke momenten aan de katten aangeboden: gedroogde en verknipte bladeren en bloemen van kattenkruid (Nepeta cataria), gedroogde en versneden wortel van valeriaan (Valeriana officinalis), stukjes en zaagsel van de takken van de struikkamperfoelie (Lonicera tatarica) en poeder van gedroogd matatabi fruit (Actinidia polygama). Het gaat hier dus niet om de matatabi stokjes zoals wij die in Nederland kennen! Materiaal van de Acalypha indica was niet beschikbaar. Bijna alle katten (n=95) katten kregen alle vier planten aangeboden.

De reactie op verschillende onderdelen van de matatabi plant werd onderzocht in een kleinere studie van negen katten (drie katers, zes poezen). De katten kregen zes verschillende materialen van de plant aangeboden namelijk: een gedroogde vrucht, een niet gedroogde (verse) vrucht, poeder van de gedroogde vrucht, verse bladeren, gedroogde bladeren en houtsnippers van stokjes.

Kattenkruid en poeder van gedroogd matatabi fruit werd aangeboden aan negen tijgers (Panthera tigris; zeven vrouwtjes en twee mannetjes) en vijf lynxen (Lynx rufus, drie vrouwtjes en twee mannetjes). De lynxen en tijgers leven in Big Cat Rescue in Tampa, Verenigde Staten.

Reacties van de huiskatten

67 van de 100 katten reageerden op het kattenkruid. Dit is vergelijkbaar met andere studies die ook vonden dat ongeveer twee op de drie katten een reactie vertoont (2,4, 5). Van de 100 katten reageerden er 79 op het poeder van de gedroogd vrucht van de matatabi plant, 51 op de gedroogde takken van de struikkamperfoelie en 45 katten op de wortels van de valeriaan.

Van de 100 katten reageerde 94% van de katten ten minste op één van de stimuli. Bijna een kwart (24%) van de 95 katten die in contact werden gebracht met alle vier materialen, reageerde op allemaal (zie figuur 2).

Figuur 2. Reacties op plantmaterialen en de overlap tussen katten in de reactie op kattenkruid (CN), matatabi (SV), Struikkamperfoelie (THS) en valeriaan (VR).

Van de 31 katten die niet reageerden op kattenkruid, reageerde 71% (n = 22) wel op matatabi, 32% (n  =10) of de kamperfoelie en 19% (n=6) op de valeriaan wortel (zie figuur 3). Deze resultaten suggereren dat matatabi het beste alternatief is voor kattenkruid.

Figuur 3. Reactie van katten die niet reageren op kattenkruid. Van de 31 katten die niet reageren op kattenkruid, reageert 71% op matatabi, 32% op kamperfoelie en 19% op valeriaan.

Ondanks dat er geen statistisch verschil was in het aantal katten dat reageerde op kattenkruid en op matatabi was er wel een verschil in de reactie; de reactie op het poeder van gedroogd matatabi fruit was heftiger dan de reactie op kattenkruid. Er werden geen verschillen gevonden tussen poezen en katers en ook niet tussen jonge en oudere katten.

Figuur 4. Reactie op matatabi poeder.

Reactie van de grote katten

De negen tijgers in de studie reageerden nauwelijks op het kattenkruid (consistent met eerder onderzoek (2). Er was één tijger die een milde reactie gaf: hij snuffelde wat, likte aan het kruid en schudde met zijn kop. De totale reactie duurde ongeveer drie minuten. De andere acht tijgers vertoonden geen reactie. Vier van de negen tijgers reageerde niet op het matatabi poeder. De andere vijf roken kort aan de zak met poeder maar liepen direct weer weg.

De lynxen daarentegen reageerden wél op het matatabi poeder: vier van de vijf lynxen reageerden zeer kenmerkend waarbij de zak met gedroogd poeder werd vastgehouden met de voorpoten. De lynx rolt daarbij heen en weer en sommige lynxen kwijlden. Alle lynxen gaven de zak kopjes met kin en wangen. De reactie duurde soms wel 15 minuten. Zie figuur 4 voor de reactie van een achtjarige vrouwelijke lynx.

Verantwoordelijke stofjes

Bol en zijn collega’s hebben onderzocht of Nepetalactone (of soortgelijke stoffen) aanwezig waren in de vier planten. De concentratie Nepetalactone was het hoogste in kattenkruid en in kleine hoeveelheden aanwezig in de andere planten. Matatabi bevatte wel een aantal stoffen die erg veel lijken op Nepetalactone en dat verklaart waarschijnlijk het sterke effect op de katten.

Conclusie

Bijna alle katten in het onderzoek reageerden op minstens één van de vier planten. Valeriaan, matatabi en struikkamperfoelie zijn goede verrijkingsalternatieven voor katten die niet op kattenkruid reageren. Het materiaal van de struikkamperfoelie en het poeder van de matatabi vrucht zijn helaas (nog) niet in Nederland te koop. Een goed alternatief zijn de takken van de matatabi plant al lijkt het effect minder heftig dan van de gedroogde vrucht.

Esther Bouma, bioloog en kattengedragstherapeut

Bronartikel

Bol S, Caspers J, Buckingham L, Anderson-Shelton GD, Ridgway C, Buffington CA, Schulz S, Bunnik EM. 2017. Responsiveness of cats (Felidae) to silver vine (Actinidia polygama), Tatarian honeysuckle (Lonicera tatarica), valerian (Valeriana officinalis) and catnip (Nepeta cataria). BMC Veterinary Research 13:70. 

Referenties

  1. Ellis SLH, Wells DL. The influence of olfactory stimulation on the behaviour of cats housed in a rescue shelter. Appl Anim Behav Sci. 2010;123(1–2):56–62.
  2. Todd NB. The catnip response. Cambridge: Harvard University; 1963.
  3. Hill JO, Pavlik EJ, Smith III GL, Burghardt GM, Coulson PB. Species-characteristic responses to catnip by undomesticated felids. J Chem Ecol. 1976;2(2):239–253.
  4. Palen GF, Goddard GV. Catnip and oestrous behaviour in the cat. Anim Behav.966;14(2):372–377.
  5. Hatch RC. Effect of drugs on catnip (Nepeta cataria)-induced pleasure behavior in cats. Am J Vet Res. 1972;33(1):143–155.
  6. Tucker AO, Tucker SS. Catnip and the catnip response. Econ Bot. 1988;42(2): 214–231.
  7. Sakan T, Fujino A, Murai F, Butsugan Y, Suzui A. On the structure actinidine and matatabilactone, the effect components of Actinidia polygama. Bull Chem Soc Jpn. 1959;32:315–316.
  8. Scaffidi A, Algar D, Bohman B, Ghisalberti EL, Flematti G. Identification of the cat attractants isodihydronepetalactone and isoiridomyrmecin from Acalypha indica. Aust J Chem. 2016;69:169–173.
  9. McElvain SM, Bright RD, Johnson PR. The constituents of the volatile oil of catnip. I. Nepetalic acid, nepetalactone and related compounds.J Am Chem Soc. 1941;63(6):1558–1563.