Als afstudeeropdracht van de opleiding ‘Gedragstherapie voor Katten’ heb ik onderzocht hoe de Nederlandse katteneigenaar denkt over emoties bij katten. In de periode tussen 19 november 2018 en 1 februari 2019 is mijn digitale vragenlijst via diverse sociale mediakanalen en kat-gerelateerde nieuwsbrieven gedeeld. In totaal hebben 1859 katteneigenaren de vragenlijst volledig ingevuld. De deelnemers hebben voor achttien verschillende emoties aangegeven hoe waarschijnlijk het is dat een kat die emotie kan ervaren. In dit artikel presenteer ik de resultaten van mijn onderzoek.

Eerst bespreek ik kort de aanleiding voor het onderzoek. Waarom is het nuttig om meer te weten kattenemoties? Vervolgens worden de resultaten gepresenteerd. Welke emoties vindt de Nederlandse katteneigenaar waarschijnlijk en welke emoties acht men minder waarschijnlijk? De resultaten worden vergeleken met die van andere onderzoekers. Een beschrijving van de eigenaren die hebben meegedaan aan mijn afstudeeronderzoek (en hun katten) vind je helemaal onderaan het artikel. Algemene informatie over emoties lees je in het artikel Kan een kat jaloers zijn? Hoe emoties invloed kunnen hebben op het gedrag van een kat lees je in dit artikel.

Aanleiding voor het onderzoek

In een recent artikel in een toonaangevend Engelstalig kattenwetenschapsblad (Journal of Feline Medicine and Surgery) schrijft John Bradshaw dat er nog veel onbekend is over gedrag, welzijn en gezondheid van katten in de huissituatie. Veel van wat we weten over katten komt namelijk uit onderzoeken die zijn uitgevoerd in asielen en laboratoria of door observaties van semi-wilde kattengroepen. Bradshaw geeft aan dat de eigenaar een belangrijke rol heeft in zowel het ontstaan als het oplossen van gedrags- en gezondheidsproblemen van katten. Maar hiervoor moet een eigenaar wel weten wat een kat nodig heeft om optimaal ‘kat’ te kunnen zijn. En aan kennis schort het nog weleens, zoals een recent onderzoek van de Nederlandse brancheorganisatie voor ondernemende huisdierspecialisten (DiBeVo/NVG) liet zien. Ruim 37% van de ondervraagden die in 2017 een huisdier aanschafte, heeft geen enkel boek, tijdschrift, website of andere bron geraadpleegd over verzorging, voeding, huisvesting en gedrag van het dier. Wanneer een eigenaar onvoldoende weet over natuurlijk kattengedrag is de kans op een onjuiste interpretatie van dat gedrag groot, met allerlei nadelen tot gevolg. Het onterecht toekennen van emoties (‘mijn kat is jaloers op de baby en daarom plast hij op de mat’), foutief interpreteren van gedrag (‘hij zit meestal onder het bed, ongezellig lui beest’) of het niet herkennen van subtiele communicatiesignalen (‘ik aai hem en hij valt zomaar aan, uit het niets!’) kan de relatie tussen eigenaar en kat drastisch verstoren en zelfs resulteren in het afstaan van de kat.

Resultaat 1. Waarschijnlijkheid van kattenemoties

Welke emoties ervaren katten? De deelnemers hebben voor achttien emoties aangegeven hoe waarschijnlijk het is dat een kat die emotie kan ervaren (1 = zeer onwaarschijnlijk, 5 = zeer waarschijnlijk). Figuur 1 toont de gemiddelde waarschijnlijkheidscores voor de achttien emoties. Hoe hoger de score, hoe hoger de waarschijnlijkheid dat de kat de emotie kan ervaren.
De emoties medelijden, schaamte, spijt en teleurstelling (in lichtblauw) hebben een gemiddelde score die lager is dan 3; dit houdt in dat de meeste respondenten het over het algemeen onwaarschijnlijk vinden dat katten deze emoties ervaren. De gemiddelde score voor afkeer, frustratie, lust, rouw, verbazing en verdriet (in oranje) ligt tussen 3 en 4, wat inhoudt dat ook deze emoties als niet heel waarschijnlijk worden beschouwd. Genegenheid, interesse, enthousiasme, verveling en woede vinden de meeste respondenten wel waarschijnlijk; deze emoties hebben een gemiddelde score tussen 4 en 4.5 aannemelijk (in groen). De hoogste waarschijnlijkheid wordt gegeven aan de emotie angst (4.7, in paars).

Figuur 1. Gemiddelde waarschijnlijkheid voor de 18 emoties bij katten.  (1 = zeer onwaarschijnlijk, 5 = zeer waarschijnlijk)

Resultaten uit andere onderzoeken

Onderzoek naar emoties bij huisdieren beperkt zich voornamelijk tot vragen over het eigen huisdier. Eén van de eerste onderzoeken naar emoties bij huisdieren is gedaan door Morris, Doe en Godsell in 2008. Er werden zeventien emoties voorgelegd aan 907 eigenaren van acht verschillende dieren (hond, kat, cavia, paard, rat, vogel, konijn, hamster) en gevraagd of het dier de emotie kon ervaren (ja of nee). Recent hebben Pim Martens en collega’s in vier verschillende landen onderzoek gedaan: in Nederland en België (Martens 2016), in Japan (Su, Koda en Martens, 2018) en in China (Su & Martens, 2018). In deze onderzoeken werden eigenaren van katten gevraagd hoe vaak de eigenaar een bepaalde emotie herkent bij de eigen kat (nooit, soms of vaak). De resultaten van de onderzoeken van Morris, Martens en mijzelf (Bouma) staan vermeld in Tabel 1.

Overeenkomsten tussen onderzoeken naar emoties bij katten

Uit de vijf onderzoeken blijkt dat katteneigenaren, over het algemeen, minder vaak complexe emoties toekennen aan of herkennen bij (hun) katten. In alle vijf onderzoeken worden de basisemoties Blijdschap, Angst en Boosheid als meest waarschijnlijk gezien (Morris en Bouma) of het vaakst herkend (Martens en collega’s).

 

Tabel 1. Overzicht resultaten onderzoeken naar emoties bij katten

Uitleg bij de getallen in de tabel: Morris: percentage ‘ja’ op de vraag ‘Kan een kat deze emotie ervaren?’; Martens/Su: ‘Hoe vaak herkent u deze emotie bij uw kat?’ (gemiddelde score van 1=nooit, 2=soms, 3=vaak); Bouma: ‘Hoe waarschijnlijk is het dat een kat deze emotie kan ervaren?’ (gemiddelde score van 1=zeer onwaarschijnlijk, 2=onwaarschijnlijk, 3=neutraal, 4=waarschijnlijk, 5=zeer waarschijnlijk).

Verschillen tussen onderzoeken naar emoties bij katten

Naast overeenkomsten zijn er ook een aantal interessante verschillen tussen de onderzoeken, zowel tussen onderzoeken uitgevoerd in Westerse landen (Verenigde Staten, Nederland en België) en Oosterse landen (China en Japan), maar ook tussen de twee onderzoeken uitgevoerd in Nederland. Om de overeenkomsten en verschillen inzichtelijker te maken zijn in Tabel 2 de resultaten van elke onderzoek gerangschikt van meest waarschijnlijk/vaakst herkend (1) tot minst waarschijnlijk/minst herkend (9).

Twee verschillen die direct opvallen is dat in vier onderzoeken de emotie blijdschap het vaakst naar voren komt. Maar in mijn onderzoek komt blijdschap op de tweede plaats, na angst. Een mogelijke verklaring voor het verschil tussen mijn onderzoek en die van Morris, is dat er de laatste jaren meer bekend is geworden over angst bij huisdieren maar het kan ook verklaard worden door verschillen tussen de respondenten van beide onderzoeken. Het verschil tussen mijn onderzoek en de drie onderzoeken van Martens kan verklaard worden doordat Martens en collega’s vroegen naar de herkenning van de emotie bij de eigen kat. Gelukkig wordt blijdschap het meest herkend, het zou verontrustend zijn wanneer eigenaren heel vaak angst bij hun eigen kat zouden zien. Een ander opvallend verschil is dat in mijn onderzoek verbazing niet heel waarschijnlijk wordt geacht terwijl 83% van de respondenten in het onderzoek van Morris aangeeft dat katten verbaasd kunnen zijn.

Dat de rangorde van de toekenning en herkenning van emoties verschilt wordt voor een deel veroorzaakt door verschillen in de opzet van het onderzoek. De onderzoeken van Morris en Bouma vragen naar de waarschijnijkheid van de beleving van de emotie bij katten in het algemeen terwijl Martens vraagt naar herkenning van de emotie bij de eigen kat. Daarnaast is het mogelijk dat de betekenis van de gebruike omschrijvingen van de emoties verschillen tussen de onderzoeken. Doordat de respondenten vragenlijsten hebben ingevuld in de eigen taal (Engels, Nederlands, Japans of Chinees) kan het zijn dat een emotie verschillend is opgevat door de gebruikte bewoording. ‘Compassie’ kan anders zijn geïnterpreteerd door Amerikaanse respondenten dan ‘medelijden’ in de Nederlandse/Vlaamse onderzoeken; net als dat ‘surprise’ anders kan zijn opgevat dan ‘verbazing’ en ‘woede’ anders dan ‘anger’.

Tabel 2. Overzicht resultaten studies naar emoties bij katten – rangorde

Wat betreft de onderzoeken van Martens en collega’s in de Westerse en Oosterse landen valt op dat in Westerse landen angst vaker herkend wordt dan verbazing; dit is andersom in China en Japan. Ook herkennen Oosterse katteneigenaren minder vaak jaloezie dan eigenaren uit Westerse landen. Tot slot herkennen Chinese en Japanse eigenaren vaker de emotie medelijden bij hun kat. Dit kan deels verklaard worden door het feit dat mensen uit China en Japan vaker het Confucianisme aanhangen met als gouden regel ‘wat u voor uzelf niet wenst, wens dat ook een ander niet.’ Mogelijk projecteren zij menselijke normen en waarden uit hun maatschappij op hun katten.

Verschillen tussen mannen en vrouwen

Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat vrouwen, in het algemeen, meer empathie hebben voor dieren dan mannen (Herzog 2017). In mijn onderzoek is er een significant verschil in de toekenning van emoties tussen mannen en vrouwen. Vrouwen achten de waarschijnlijkheid dat katten emoties als blijdschap, frustratie, rouw, verdriet, verveling kunnen ervaren groter dan mannen. Het onderzoek van Morris rapporteert niet over verschillen tussen mannen en vrouwen. Walker en collega’s (2014) concludeerden in een ander onderzoek naar emotie toekenning bij dieren dat vrouwen vaker rouw, angst en liefde toekennen aan dieren dan dat mannen dat doen. Interessant is dat Martens geen verschil vond tussen Nederlandse/Vlaamse mannen en vrouwen in de herkenning van emoties bij de eigen kat.

Verschillen tussen kattenprofessionals en leken

Bijna 11% van de deelnemers werkt op een professionele manier met katten. Er zijn verschillen in de toekenning van emoties aan katten tussen professionals en leken.
Kattenprofessionals achten de waarschijnlijkheid voor emoties als frustratie, rouw,verveling en woede groter dan respondenten die niet met katten werken. Daarentegen achten kattenprofessionals de waarschijnlijkheid voor medelijden en schaamte minder hoog. Wanneer we kijken naar verschillende soorten professionals, dan blijkt dat dierenartsen en gedragstherapeuten minder vaak complexe emoties, zoals jaloezie, medelijden, schaamte en spijt toekennen dan andere kattenprofessionals.

‘De eigenaar is geneigd te denken dat de kat de wereld net zo ziet als hij’

De wetenschap heeft nog niet aangetoond dat katten complexe emoties zoals schaamte en jaloezie kunnen ervaren. Hoe kan het dat deze emoties toch worden toegekend aan katten en zelfs op foto’s herkend worden? Zeer waarschijnlijk speelt antropomorfisme hier een rol bij. Antropomorfisme is het toekennen van menselijke eigenschappen en waardeoordelen aan niet-menselijke dieren, objecten of verschijnselen.
Hoe meer een dier op een mens lijkt, in uiterlijk en/of in gedrag, en hoe sterker de eigenaar zich verbonden voelt met het dier, hoe groter de neiging om menselijke eigenschappen, zoals mentale vermogens en complexe emoties, op dieren te projecteren (review Urquiza-Haas & Kotrschal, 2015).
Mensen zijn geneigd de wereld te interpreteren zoals zij die zelf zien en denken dat hun kat de wereld net zo ziet als zijzelf (Bradshaw 2018). Antropomorfiseren kan negatieve consequenties hebben, bijvoorbeeld wanneer een dier geen hulp krijgt wanneer dat nodig is. Het komt voor dat een onzindelijke kat beticht wordt van jaloezie waneer hij op kleding van de baby of een nieuwe partner plast, terwijl later blijkt dat de kat een blaasontsteking heeft. Het is belangrijk dat eigenaren zich realiseren dat het onterecht toekennen van emoties het welzijn van hun kat kan schaden.

Conclusie

Mijn onderzoek wijst uit dat Nederlandse katteneigenaren het zeer waarschijnlijk vinden dat katten emoties zoals angst, blijdschap en woede ervaren. Daanaast worden genegenheid, enthousiasme, verveling en interesse ook als waarschijnlijk beschouwd. Complexe emoties zoals medelijden, schaamte, spijt en teleurstelling worden over het algemeen als onwaarschijnlijk geacht bij katten. De bevindingen komen redelijk overeen met die van andere onderzoeken naar kattenemoties. 

Zowel mijn onderzoek als dat van Walker (2014) laat zien dat mannen, vaker dan vrouwen, denken dat angst minder waarschijnlijk is bij katten. Deze gedachte, samen met gebrek aan kennis over lichaamshouding en gedrag bij angst en agressie, kan onveilige situaties opleveren voor de eigenaar en nadelig zijn voor het welzijn van de kat.

Sterke en zwakke kanten van het onderzoek

Nog niet eerder is de erkenning en herkenning van kattenemoties bij zo’n grote groep katteneigenaren onderzocht. Helaas is het niet na te gaan of de respondenten een representatieve dwarsdoorsnede van de Nederlandse katteneigenaar populatie zijn wat betreft leeftijd, huishouden en opleidingsniveau. Het Centraal Planbureau voor de Statistiek heeft alleen gegevens voor Nederlandse inwoners maar niet voor Nederlandse katteneigenaren. Wanneer de steekproef vergeleken wordt met inwoners van Nederland dan zijn vrouwen en mensen met een hoge opgeleiding over-aanwezig in de steekproef. Daarnaast hebben de invullers waarschijnlijk veel affiniteit met hun kat. Door deze verschillen kan niet geconcludeerd worden dat de resultaten representatief zijn voor álle Nederlandse katteneigenaren. Een ander nadeel is dat een vragenlijstonderzoek gevoeliger is voor sociaal-wenselijke antwoorden dan andere onderzoeksmethoden zoals interviews of observaties. Tot slot, door de gebruikte bewoording van de emoties kunnen misverstanden zijn ontstaan. 

Kenmerken van de eigenaren

De invullers van de vragenlijst over emoties bij katten wonen verspreid over heel Nederland (zie figuur 2). Het merendeel van de deelnemers is vrouw (90%) maar dat is gebruikelijk voor dit type onderzoek; vrouwen vullen vaker vragenlijsten in wanneer die over dieren gaan. Dit komt omdat vrouwen vaker de hoofdverzorger van huisdieren zijn en omdat vrouwen, over het algemeen, meer begaan zijn met dieren en dierenwelzijn dan mannen (Herzog 2017). Bijna een kwart (23%) van de eigenaren woont alleen en bijna de helft (47%) woont met één ander persoon samen. Iets meer dan de helft (54%) van de eigenaren heeft een hoog opleidingsniveau , 35% heeft een middelbaar opleidingsniveau en 11% heeft een laag opleidingsniveau. Qua verdeling van leeftijd is 30% van de respondenten jonger dan 35 jaar; 51% is tussen de 35 en 55 jaar en 19% is 55 jaar of ouder. Bijna 11% van de eigenaren werkt met katten, als trimmer, paraveterinair, fokker, dierenarts, gedragsdeskundige of als vrijwilliger in een asiel of opvang van kittens.

Figuur 2. Verdeling over Nederland van 1859 deelnemers aan de vragenlijst ‘Kattenemoties’

Kenmerken van de katten

De deelnemers leven vaker samen met een kater (54%) dan met een poes (46%). Ondanks dat het merendeel (91%) van de katten gecastreerd is, is toch nog 11% van de poezen en 7% van de katers niet geneutraliseerd. Dertig procent van de katten leeft samen met één of meer andere dieren. Wat betreft het aantal katten heeft 37% van de eigenaren één kat, 37% heeft er twee en 21% heeft er drie. Een klein percentage (5%) heeft meer dan vijf katten met een maximum van achttien bij één eigenaar. De verdeling van de leeftijd van de katten is als volgt: 44% jonger dan 5 jaar, 30% tussen 5 en 10 jaar, 19% tussen 10 en 15 jaren 7% is ouder dan 15 jaar. Voor 21% van de eigenaren is de huidige kat de eerste kat en 32% van de respondenten heeft een raskat (met de Brits Korthaar (25%) en Ragdoll (22%, zie figuur 3) als de twee populairste rassen).


Figuur 3. Brits Korthaar & Ragdoll (foto: Sandra Müller)

Esther Bouma, bioloog en kattengedragstherapeut

Referenties 

    • Bradshaw J (2018). Normal Feline Behaviour and why problem behaviours develop. Journal of Feline Medicine and Surgery 20, pag. 411-421.
    • DiBeVo/NVG (2018) Onderzoek naar huisdierenpopulatie, DiBeVo vakblad nummer 2.
    • Herzog H.A. (2017). Gender differences in human-animal interactions: a review. Anthrozoös 20, pag 7-21.
    • Martens P, Enders-Sleegers M, Walker JK (2016a). The emotional lives of companion animals: attachment and subjective claims by owners of cats and dogs. Anthrozoös 291, pag 73-88.
    • Morris PH, Doe C, Godsell E (2008). Secondary emotions in non-primate species? Behavioural reports and subjective claims bij animal owners. Cognition and Emotion 22, pag. 3-20.
    • Su B, Koda N, Martens P (2018a). How Japanese companion dog and cat owners’ degree of attachment relaties to the attribution of emotions to their animals. PLoS one 13, e0190781.
    • Su B, & Martens, P (2018b). How Chinese companion animal caretakers’ attachment influences their attribution of emotions to their animals. Society & Animals, in press.
    • Urquiza-Haas EG, Kotrschal K. 2015. Review. The mind behind anthropomorphic thinking: attribution of mental states to other species. Animal Behaviour 109, pag. 167-176.
    • Walker JK, McGrath N, Nilsson, DL, Waran, NK and Phillips, CJC (2014). The role of gender in public perception of whether animals can exprience grief and other emotions. Anthrozoös 27: 251–266.
    • https://statline.cbs.nl/Statweb

Woord van dank

Heel veel dank aan alle katteneignaren die de moeite hebben genomen om mijn vragenlijst in te vullen. Vrienden, familie en collega’s hartelijk dank voor het testen van de vragenlijst. Jurgen, dank voor jouw hulp bij een aantal complexe instellingen in Qualtrics en Chiljon, bedankt voor jouw adviezen over de privacywetgeving.  Jacomijn: door jouw kritische vragen is mijn onderzoek behapbaar gebleven – dank je wel! Arianne bedankt voor de creatieve vormgeving van mijn flyer en de mogelijkheid om mijn onderzoek onder de aandacht te brengen in jouw prachtige online magazine: Carnivoor. Leida, hartelijk dank voor het vermelden van mijn onderzoek op de pagina van jouw Kattengedragstherapiepraktijk ‘Katse Praktijken’. En tot slot, Maggie en Sanne bedankt voor het vermelden van mijn onderzoek in de nieuwsbrief van het Katten Kenniscentrum Nederland en de mogelijkheid om mijn resultaten via het Katten Kenniscentrum te delen.